magazine_cover
© 2007-2024 Elvismatters vzw
Elvis and Elvis Presley are Registered Trademarks of Elvis Presley Enterprises Inc.
ElvisMatters is an officially recognized Elvis Presley Fanclub.
   
 
 Jerry Scheff oprecht maar hard
 
Jerry Scheff is altijd al het buitenbeentje van de TCB Band geweest. Het enfant terrible, zo je wil. De hippie die z’n eigen weg volgde en zich nauwelijks wat aantrok van God en gebod. De langverwachte biografie “Way Down” past perfect in dat plaatje. Jerry bekommert zich niet om wat anderen denken en schrijft met het hart op de tong. Oprecht en eerlijk. Maar tegelijk onthullend en hard.

Jerry Scheff was amper 27 toen hij op auditie ging voor The King. Nu ja, ‘auditie’: Jerry was vooraf zeker dat hij de job niet zou aannemen. De blanke bluesbassist met een zwak voor zwarte muziek, liefst in het kleine clubcircuit, was exact het tegenovergestelde van de muzikant die je op die plek verwachtte. Jerry kwam niet uit het Zuiden zoals de meeste anderen uit de groep, Charlie Hodge, Glen Hardin, James Burton en Ronnie Tutt én Elvis inbegrepen. Jerry liep liever op sandalen en in een jeans met afgeknipte broekspijpen en bekende aan Elvis meteen dat hij niet alle nummers kende die Elvis wilde repeteren. Als binnenkomer bij een eerste ontmoeting, kan dat tellen.

Vrienden van Jerry noemden de auditie voor de TCB Band, in voorbereiding van de Las Vegas Comeback in juli 1969, zelfs “tijdverlies”. In het boek beschrijft Jerry met ongelooflijk gevoel voor detail die eerste ontmoeting – “ik stond in een wolk van aftershave die ik snel had opgesmeerd”, hij herinnert zich zelfs de casual outfit die Elvis droeg – en hoe hij na amper enkele minuten voor zichzelf had uitgemaakt dat hij de job tóch zou aannemen. De gemoedelijke manier waarop Elvis met de muzikanten omging én de ruimte die Ronnie Tutt gaf om bluesy licks aan de muziek toe te voegen. “Ik was geen fan toen ik binnenkwam, maar ik verliet de auditie met de zekerheid dat ik er àlles zou aan doen om die job te behouden.”

Over de Colonel zegt Jerry: ‘Toen hij stierf, belde een journalist me op om een reactie. Ik z’n ‘m dat zijn dood me compleet gevoelloos liet. De Colonel had maar één doel voor ogen: anderen zoveel mogelijk geld aftroggelen. Wie hem daarbij hielp, werd rijkelijk beloond. Dàn mocht het wat kosten.”

Die open taal komt in het hele boek terug. En het is maar de vraag of alle TCB-boys gelukkig zijn met iemand die ‘uit de biecht’ klapt. In zijn boek zegt Jerry dat hij een paar keer verraden werd door “a snitch” (een klikspaan), ondermeer toen hij een potje vol krekels in de gitaar van Charlie Hodge wou stoppen om ‘m éindelijk aan het verstand te brengen dat hij niet kon spelen. Het zou best kunnen dat een aantal van z’n vroegere vrienden Jerry nu zelf als “a snitch” beschouwen.

Zo schrijft hij over het gokprobleem van Glen Hardin. “Glen maakte met de nodige heisa duidelijk dat hij nooit dronk vóór de show, al bedoelde hij: dat niemand zag dat hij dronk voor de show. Maar nadien trok hij de casino’s in en werd hij de entertainer aan de goktafels. Op zekere dag zei hij me dat hij was wakker geworden onder een berg casino chips, met een waarde van meer dan 5.000 dollar. Hij was zo dronken geweest dat de bewakers hem tot in een slaapkamer hadden gesleept en daar zijn emmertje met chips over hem hadden uitgestrooid. De volgende ochtend belde Betty (Glens vrouw, nvdr) in paniek: ‘Ik heb je heel de avond proberen te bellen. Heb je ons geld weer verspeeld?’ Waarop Glen antwoordde, met meer dan 5.000 dollar in z’n zakken: ‘Ja, al het geld is weg baby’.”

Over Duke Bardwell, die Jerry opvolgde toen die in 1973 voor twee jaar vertrok, is hij duidelijk: “Duke paste niet in de band. Het was niet zijn schuld, maar hij had niet het talent om bij Elvis te spelen. Dat was hetzelfde alsof je een orkaan te lijf wil gaan met een veegborstel.”

Over John Wilkinson geen slecht woord. “John keek de hele tijd naar Elvis, alsof hij meteen wilde wegduiken als Elvis een pistool zou trekken. John en ik waren nooit echt close, maar in al die jaren heb ik hem nooit één slecht woord over wie dan ook horen zeggen.” Ook James en Ronnie worden beschreven door de bril van Jerry – “Ronnie legde het tempo lager in 1973, toen ik vertrok” – en doorheen het boek wemelt het van onbekende anecdotes, zoals die keer toen een Italiaanse maffiabaas zijn 16-jarige dochter per sé aan Jerry wilde koppelen. Het eindigde in een achtervolging in de Nevada-woestijn (“waar wel vaker mensen verdwijnen”), en ook al had de Italiaanse vader z’n akkoord gegeven dat dochter Mia bij Jerry de nacht mocht doorbrengen, toch riskeerde Jerry het niet. “Een minderjarig kind, drugs en alcohol, en een Italiaanse maffialeider met connecties: hallo!”

Naast de talloze leuke anekdotes, verteld op een wijze die alleen kan als je er zelf bij was, duiken er ook minder prettige herinneringen op. Zo hadden Elvis en Kathy Westmoreland een tijdlang een intieme relatie, tot Kathy de romance stopzette. Elvis wou dat ze weer bij hem kwam, maar Kathy gaf niet toe. Sterker nog, ze ging een date aan met Jerry (niet alleen met Jerry overigens, maar dit terzijde) en Elvis hoorde ervan. Tijdens het volgende concert kondigde hij de band als volgt aan: “On drums is Ronnie Tutt, and on Kathy Westmoreland is Jerry Scheff”. Een knipoog met een sarcastische, afkeurende ondertoon.

Uiteraard kan Jerry ook niet om ‘Fire Down Below’ heen, het nummer dat Elvis in 1976 zou opnemen. Felton Jarvis hoorde het en ontdekte er een nieuwe ‘Burning Love’ in, maar Elvis zou het nummer nooit opnemen. “Ik was triest destijds”, schrijft Jerry, “maar jaren later begreep ik het wel. Elvis die flink wat kilo’s was aangekomen en in jumpsuits optrad, die kón ‘Fire Down Below’ (met de expliciete seksueel getinte tekst, nvdr) niet zingen. Nu pas begrijp ik dat.”

Het einde van het boek – nadat Jerry uitgebreid stilstond bij z’n werk als bassist voor ondermeer The Doors, John Denver, Roy Orbison, Elvis Costello, Bob Dylan en zovele anderen – leest bitterzoet. Het is niet minder dan een rechtstreekse verwijzing naar de januari-show in Genk, met de TCB Band en Joe Guercio. “Ik was 70 toen ik met de TCB Band in Europa speelde. Op amper een paar stappen van mij stond de dirigent (die Jerry verder niet bij naam noemt) met z’n hele lijf te bewegen. Een béétje showbusiness is oké, maar niet overdrijven. Tijdens de repetitie had ik hem al gevraagd wat minder overdreven te doen, maar hij schreeuwde gewoon naar me. Dat was het voor me. Ik wilde enkel muziek maken, niets anders. Ik zei mijn vrouw Nathalie dat het gedaan was, en ik heb er minder spijt van gehad dan ik dacht. Ik denk niet dat ik ooit nog op het graf van Elvis zal dansen”. Hij zei het eerder al in dezelfde bewoordingen tegen vrienden, maar om de woorden ook zwart op wit op papier te lezen, dat blijft toch apart.

Samengevat: wie een eerlijk, maar tegelijk subjectief relaas wil lezen over hoe het er achter de schermen aan toeging bij the Presley Show, vindt in dit makkelijk te lezen en zeer toegankelijk geschreven boek zeker z’n gading. Het ware wellicht nog sterker geweest als ook enkele storende foutjes waren gewist, bijvoorbeeld door het eerst te laten nalezen door een Elvis-historicus. Dan zou een foto uit 1972 niet benoemd worden als “Aloha from Hawaii, 1973” en zou Tom Diskin niet verkeerdelijk voorgesteld worden als de schoonzoon van Colonel Parker – maar het eerste Elvisboek zonder fouten, moet wellicht nog verschijnen.



(Recensie door Peter Verbruggen voor ElvisMatters)
 
 Klik HIER  
 
Gepubliceerd: 19 maart 2012, 07:24
Bron: ElvisMatters / Gepubliceerd door: ElvisMatters - Peter Verbruggen .
 
  Overname van dit nieuwsbericht is toegestaan mits met bronvermelding: www.elvismatters.com.  
 
 
 
 
 
Follow ElvisMatters on Twitter
FTD 7" - Girl Happy